Lesbos, het volgende kampvuur

Twee glazen thee op tafeltje in de bergen

Door Rûnbîr Serkepkanî

Een paar dagen geleden had ik een videogesprek met een vriend van mij. Hij stond bij het huis waar hij woonde. Zijn gezicht was gebruind, zijn glimlach breed en zijn woorden vol humor. Toen ik hem vroeg wat er met zijn zaak was gebeurd, sprak hij over de kleur van de stempel op zijn Ausweis. Die was nog steeds rood. Hij kon nog steeds niet aan boord van de grote veerboot die hem van het eiland zou halen.

Sinds ik hem heb ontmoet, ben ik drie of vier keer naar Sulaimaniya gegaan, de plek waar hij vandaan komt. Ik ben enkele tientallen keren vertrokken vanaf het vliegveld dat op een paar kilometer afstand ligt van waar hij woont. Ik ben getrouwd en vader geworden. Sinds ik hem voor het laatst zag, is zijn asiel aanvraag minstens vijf keer afgewezen door alle besluitvormingsorganen. Hij is vele malen door de politie verhoord. Hij heeft drie maanden in het detentiecentrum gezeten, in afwachting van een uitzetting die gelukkig niet heeft plaatsgevonden. Zijn jongste zoon, ooit een verlegen getraumatiseerd kind dat niet goed sprak, spreekt nu zowel het Kurmanci- als het Sorani-dialect van het Koerdisch, kent een beetje Arabisch, kan in bomen klimmen en vis vangen in zee. Sinds de laatste keer dat ik hem zag, is een dochter begonnen van Californisch Engels te spreken. Ze heeft een denkbeeldige vriend op haar laptop, die ze haar beste vriend noemt. Zijn vrouw is bevallen van hun jongste dochter die onderhand kan lopen.

Ik herinner me hoe ik hem in de gevangenis bezocht als tolk voor zijn advocaat. Ik vertelde hem dat hij geduld moest hebben. Hij vertelde mij dat hij niets gedaan had, dat hij onschuldig was, dat hij niet tegen de smerige toiletten kon. Hij vertelde me dat hij liever doodging dan gescheiden te zijn van zijn familie. Ik ging zo vaak met de advocaat naar de gevangenis en elke keer weer waren er die loze beloften dat hij zou worden vrijgelaten. De ene keer was de rechter ziek, de andere keer was hij op vakantie, en weer een andere keer stelde hij de zaak van mijn vriend uit. Hij moest drie maanden in het uitzetcentrum van het concentratiekamp Moria blijven. Hij was bang dat ze hem zonder zijn familie zouden deporteren.

Ondertussen bezworen we zijn vrouw niet te vaak het kamp uit te gaan, niet zo vaak naar Mytilini te gaan, want als de politie haar zou betrappen dan zouden ze hen allemaal samen deporteren. Zonder iets te zeggen ging ze alleen naar de gevangenis om haar man te zien en gelukkig hebben ze haar niet gepakt.

Na zijn vrijlating kreeg hij geen papieren, waaruit voor de politie zou blijken dat hij geen vogelvrije was die ze konden arresteren als er genoeg ruimte was in het uitzetcentrum en dan deporteren.

Ik heb genoten van de keren dat ik met hen in hun kleine huisje zat zonder over grenzen te praten, zonder een advocaat tussen ons te hebben die ons het nieuws vertelde over de toekomst die de autoriteiten die voor hem en zijn familie hadden besloten, zonder dat zij erbij betrokken werden of konden instemmen. Ik heb genoten van de keren dat we samen zaten en kopjes zwarte thee dronken met twee zakjes erin, zodat de thee zo zwart als de thee die ze in Sulaimaniya dronken. Ik heb ervan genoten de kleine kinderen te plagen, Koerdische moppen te vertellen en te praten over de situatie in Koerdistan, of gewoon over het weer of de laatste gekke dingen die zijn kinderen hadden gedaan of gezegd.

Ik heb genoten van de keren dat we zonder grenzen tussen ons in zaten, zonder hek, zonder gevangenisbewaarders of tralies tussen ons in. Ik heb genoten van de keren dat mijn Zweedse paspoort en zijn rood-gestempelde Ausweis ons niet scheidden; de keren dat we gewoon allebei uit het Zagrosgebergte afkomstig waren en dezelfde ongebonden woorden in onze moedertaal spraken.

Ik heb goede hoop dat we elkaar in de toekomst weer zullen ontmoeten. Ik hoop dat er ergens een vuur op ons wacht, waaromheen we allemaal samen zullen komen. Ik hoop dat de zwarte ketel vol met zwarte thee en gedroogde rozen boven dat vuur zal koken. Ik hoop dat we daar onder de sterren van de zomernacht zitten, terwijl onze kinderen luisteren naar de verhalen die we hun vertellen en we drinken uit onze istikan-kopjes. Ik hoop dat er niets tussen ons zal zijn dat ons scheidt. Dat we vrij en gelijk zullen zijn rond hetzelfde vuur, onder dezelfde sterren.

Vorige
Vorige

Verklaring met betrekking tot aanvallen op Mi’kmaq kreeftenvissers in Nova Scotia

Volgende
Volgende

De bom, de piloot en de vallei