Een kerkhof voor reddingsvesten op Lesbos
Ik kijk links en zie een strook Egeïsche zee met daarachter de bergen van Turkije. Aan mijn rechterhand leidt een droge zandweg naar een kerkhof. Bergen oranje en zwart plastic zijn al van afstand te zien. Het is geen kerkhof voor mensen, maar voor spullen: het zogenaamde Life Jacket Graveyard. Hopen reddingsvesten, reistassen, kleding en boten liggen hier als stille getuigen van de humanitaire ramp die in 2015 begon.
Vanaf dat jaar komen er duizenden vluchtelingen per dag aan op de noordelijke stranden van Lesbos. Kleine sloepjes die volgepropt zijn met mensen. Die reddingsvesten dragen die vaak maar half-deugdelijk zijn. Gevuld met schapenwol of gedroogd gras of ander materiaal dat verzwaart in plaats van drijft zodra het water raakt.
Eenmaal aangekomen op de kust gooien mensen hun reddingsvest weg, de boot wordt lek gestoken en alles wat te zwaar is, wordt achtergelaten. Ze moeten hun tocht van 60 kilometer, van de noordpunt van het eiland naar de hoofdstad Mytilene, namelijk te voet afleggen om daar te registreren. Vervoer door bijvoorbeeld een taxi of lijnbus kan worden gezien als mensensmokkel. Iedere kilo teveel wordt daarom achtergelaten.
Zo heeft de humanitaire ramp ook een milieuramp gecreëerd, met spullen die op het strand liggen of in zee drijven. Al snel starten verschillende initiatieven om de achtergebleven rommel uit zee te halen en van de stranden te verwijderen en te verplaatsen naar een braakliggend stuk grond vlakbij de kust.
Onbedoeld geeft de berg ook de immense grootte van de Europese vluchtelingencrisis aan. Ieder zwemvest is van iemand geweest, iedere tas is met zorg ingepakt, iedere boot is gevuld met mensen die de oversteek naar Europa móesten maken. Maar daar op die vuilstort wordt alles afval en heeft geen waarde meer. Bijna zoals de mensen van wie de spullen waren, die na hun vlucht over water zijn weggestopt en nog steeds worden weggestopt in kampen, alsof hun levens ook waardeloos zijn.
Tekst en fotografie: Anke van der Meer