De rechtszaak tegen Masoud Ali, Sherwan Taha, Karger Abas en Bandawar Ayoub
“Ik weet niet waarom ik gearresteerd ben,” zei Masoud Ali tegen de rechter. Na bijna 14 maanden in de gevangenis en vier uitgestelde procesdata stond hij in een kooi in de rechtszaal in Erbil. Bandawar Ayoub, Sherwan Taha en Karger Abas, de andere drie mannen bij hem, gaven soortgelijke antwoorden op die vraag. Ze waren nooit eerder veroordeeld en wisten niet waarom ze waren gearresteerd. “We waren geen lid van de KDP en daarom zijn we gearresteerd,” gokte Ali.
De rechter had geschreven bekentenissen gekregen van de Veiligheidsraad, die de rechtbank verzekerde dat deze door de mannen zelf waren geschreven. Maar elke keer wanneer de rechter de verklaringen voorlas, die allemaal begonnen met “Ik ben een misdadiger ...”, ontkenden de beklaagden dat dit hun woorden waren.
“Jullie hebben niet eens bewijs dat ik ooit heb deelgenomen aan een demonstratie,” zei Abas.
“Waarom zou ik een plan beramen om het hoofdkwartier van de KDP te beschieten, terwijl mijn eigen vader daar werkt?” vroeg Taha. “Ik had nog nooit gehoord van een Toekomstbeweging, voordat die genoemd werd in de rechtszaal,” vervolgde hij.
Maar de aanklager hield vol.
Volgens de Veiligheidsraad was de Toekomstbeweging een militaire groep die de gevangenen hadden opgericht om de regering omver te werpen, en de gouverneur van Duhok en een van de zonen van de premier te vermoorden. Ze werden ook beschuldigd van het beramen van plannen om met de hulp van het Amerikaanse consulaat de Tishreen-protesten vanuit Bagdad naar Koerdistan te brengen.
Volgens Ali, Taha, Abas en Ayoub was die Toekomstbeweging een verzinsel of het stond misschien langs de rand van een logo dat ze hadden gevonden op het internet en hadden gedeeld in WhatsApp-groep waar ze deel van uitmaakten via de Coalitie voor Democratie en Gerechtigheid.
“Twintig jaar lang heb ik als leraar gewerkt en ik heb zelfs nog nooit een leerling geslagen. Een militaire groep is toch niets voor mij? Ik heb er zelfs niet eens tijd voor,” sprak Ali tegen.
“Ik heb zeven martelaars in mijn familie. Waarom zou ik dan een plan maken om de regering waarvoor zij stierven te vernietigen?” vroeg Ayoub.
De lijst met beschuldigingen was soms verwarrend en onduidelijk. “Heb je informatie gedeeld met Maki Amdei?” werd aan Ali gevraagd. “Nee, ik heb geen Facebook, maar ik heb van hem gehoord,” antwoordde hij. Verder werden daar geen vragen over gesteld.
De consulaten van de Verenigde Staten, Duitsland en Frankrijk werden er ook bijgesleept. Volgens de Veiligheidsraad schreven de gevangenen een gezamenlijke verklaring tegen de Turkse bombardementen over de grens, waarin ze de KRG beschuldigden van medeplichtigheid aan de aanvallen en deze landen vroegen om de aanvallen te veroordelen.
Het was niet duidelijk of deze vermeende verklaring de reden was waarom ze werden beschuldigd van spionage. Maar toen de aanklager in haar slotpleidooi vroeg om de aanklachten tegen Taha te laten vallen, en de andere drie tot gevangenisstraffen de vooroordelen krachtens Artikel 156 van het Iraakse strafrecht, maakten de advocaten voor de verdediging bezwaar. Ze zeiden tegen de rechtbank dat de aanklachten onder Artikel 156 niet in overeenstemming waren met de vermeende misdrijven van de gevangenen. Ze legden uit: “Die wet gaat over spionage en u hebt daarvoor geen enkel bewijs aangevoerd. Iedereen weet wie er eigenlijk spioneert in Koerdistan.”
Vervolgens wezen ze op alle bedenkingen over de manier waarop het rechtssysteem het proces voerde.
“Jullie verwezen naar geheime getuigen, maar jullie hebben hen nooit opgeroepen en we hebben nooit een kans gehad om hen aan een kruisverhoor te onderwerpen. Jullie enige andere getuigen waren vijf gevangenen die allemaal zeiden dat ze niets hadden om te getuigen. Er waren geen advocaten aanwezig tijdens het onderzoeksproces. Alle gevangenen hebben de geschreven bekentenissen, waarvan de Veiligheidsraad beweert dat ze van hen zijn, ontkend. Volgens de wet mag de Veiligheidsraad niet eens aanwezig zijn bij het proces om de aanklager te helpen.”
De rechters reageerden niet op deze claims en stelden de uitspraak uit tot 8 november. Een van de rechters besloot geen deel uit te willen maken van de beslissing en trok zich terug uit de zaak De andere rechters wilden ook tijd om de echtheid van een vermeende stemopname van Sherwan Taha te controleren, evenals het handschrift van een brief die Masoud Ali geschreven zou hebben. De advocaten voor de verdediging zeiden dat deze verificaties niet nodig waren, omdat de brief en de opname niet belastend waren. Maar Veiligheidsraad die deze had ingebracht, stond erop.
Buiten het gerechtsgebouw verkeerden de gezinnen van de beschuldigden in onzekerheid over de uitwerking hiervan, maar ze hoopten dat de vrijlating van Badal Barwari een dag eerder zou betekenen dat ook zij in de komende weken met hun geliefden zouden worden herenigd.
Helaas werden ze op 8 november alle vier zonder substantieel bewijs veroordeeld onder Artikel 1 van Wet 21 (2003) van het Parlement van Iraaks Koerdistan. Masoud Ali werd veroordeeld tot drie jaar en zes maanden, Sherwan Taha tot twee jaar en zes maanden, en Bandawar Ayoub en Karger Abas kregen beiden een jaar en twee maanden en werden vrijgelaten vanwege de tijd die ze al in voorarrest hadden doorgebracht.